Vereiste inschrijving in openbare registers

Agrarisch

Aan de vrijstelling in het kader van een kavelruil is de voorwaarde verbonden dat deze moet zijn ingeschreven in de openbare registers. In de betreffende zaak was dit niet gebeurd en dus moest de rechter eraan te pas komen om te beoordelen of hierdoor de vrijstelling komt te vervallen.

Reden inschrijving

In het arrest geeft de Hoge Raad aan dat de voorwaarde van inschrijving in de openbare registers is gesteld om te bereiken dat ook rechtsopvolgers onder bijzondere titel en degenen die achteraf eigenaar blijken te zijn aan de overeenkomst gebonden zijn. De inschrijving is echter niet van belang voor de goederenrechtelijke bescherming van de kavelruilovereenkomst, aldus de Hoge Raad.

Voorwaarden 

De Hoge Raad merkt verder op dat de vrijstelling zodanig moet worden uitgelegd dat deze bij vrijwillige kavelruil alleen beschikbaar is voor kavelruilovereenkomsten die aan een aantal voorwaarden voldoen, waaronder inschrijving in de openbare registers. Dat deze inschrijving in dit geval geen zelfstandig belang heeft voor de goederenrechtelijke bescherming van de kavelruil als titel van overdracht, is volgens de Hoge Raad niet van belang. Nu niet aan de gestelde voorwaarde is voldaan, is de vrijstelling dan ook niet van toepassing.

Wijzigingen per 2025

In het Belastingplan 2025 is een wetsvoorstel opgenomen met een aantal wijzigingen die betrekking heeft op de kavelruilvrijstelling in de overdrachtsbelasting. Deze wijzigingen moeten per 2025 ingaan. Het betreft onder meer de volgende wijzigingen:

Let op! Dit wetsvoorstel moet nog wel door de Eerste Kamer worden goedgekeurd.

Servicekosten

Bedrijfspand

Servicekosten bestaan bijvoorbeeld uit de kosten van schoonmaak, reparaties, afvalverwijdering en/of een alarmsysteem. Daarnaast berekent een verhuurder soms ook de levering van gas, water en elektriciteit door.

Wel of geen btw?

Verhuur van woningen is in principe vrijgesteld van btw. De vraag is of dit ook zo is voor de in rekening gebracht servicekosten of de doorberekende gas, water en elektriciteit.

Tot en met 2023

In het beleid van de staatssecretaris dat gold tot en met 2023 was opgenomen dat servicekosten die aan huurders van woningen in rekening worden gebracht meestal opgaan in de verhuur. Aangezien de verhuur van woningen in principe vrijgesteld is van btw, geldt dat dan ook voor de doorberekende servicekosten.

Let op! Alleen de servicekosten voor klein onderhoud die voor rekening en risico van de huurder komen (bijvoorbeeld onderhoud deurbel, brievenbus, deurkrukken en dergelijke) gaan niet in de verhuur op en zijn daarom btw-belast.

2024

Met ingang van 2024 is dit beleid verandert, maar de staatssecretaris staat in 2024 nog toe dat u tot 1 januari 2025 het oude beleid toepast dat gold tot en met 2023. Berekent u in 2024 dus wel of geen btw op grond van het oude beleid, dan is dat toegestaan.

Vanaf 2025

Vanaf 2025 is dat niet meer toegestaan. Het is daarom zaak om nu te (laten) beoordelen of u vanaf 2025 op grond van het nieuwe beleid wel of geen btw moet berekenen over de servicekosten of de doorberekende gas, water en elektriciteit.

In het nieuwe beleid is opgenomen dat bij servicekosten sprake is van een afzonderlijke prestatie (en dus btw) als elke huurder afzonderlijk of de huurders gezamenlijk kunnen kiezen wie de dienst aan hen verricht en als deze dienst als een afzonderlijke post op de factuur is vermeld. Is dat het geval, dan kunt u vanaf 2024 en moet u vanaf 2025 btw berekenen over de servicekosten. In alle andere gevallen zijn deze vrijgesteld van btw.

Gas, water en elektriciteit

Met betrekking tot de levering van gas, water en elektriciteit is in het nieuwe beleid opgenomen dat in ieder geval sprake is van een afzonderlijke prestatie (en dus btw) als de huurder vrij zijn gebruik hiervan kan bepalen. Belangrijke aanwijzingen daarvoor zijn een individuele meter en de facturatie aan de hand van werkelijk gebruik. Kan de huurder vrij zijn gebruik bepalen, dan kunt u vanaf 2024 en moet u vanaf 2025 btw berekenen over de doorberekening van gas, water en elektriciteit.

Beoordeling

De beoordeling is niet eenvoudig. Neem daarom bij twijfel contact op met onze adviseurs.

Let op! Met betrekking tot de servicekosten in de zakelijke vastgoedbranche en bij commerciële verhuuractiviteiten van woningbouwcoöperaties (niet zijnde de verhuur van woningen) was in het beleid dat gold tot en met 2023 opgenomen dat meestal sprake is van afzonderlijke prestaties en daarom btw. Verhuurt u in deze branche, dan is het ook voor u verstandig om te (laten) beoordelen welke gevolgen het nieuwe beleid mogelijk voor de btw op uw servicekosten heeft. Uiteraard helpen onze adviseurs u ook graag bij deze beoordeling.

Bijl valt op voet

Juridisch

In betreffende zaak ging het om een bijl die op de voet van een zzp’er terechtkwam tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden. Het ongeval had de nodige medische gevolgen, waardoor de vrouw haar werkzaamheden deels niet meer kon uitoefenen. Ook leed de vrouw materiële en immateriële schade.

Belast of niet?

Bij de vraag of in een dergelijk geval een schadevergoeding belast is, is volgens het Hof om te beginnen van belang of de schadevergoeding een compensatie is voor het verlies aan arbeidsvermogen. Een dergelijke schadevergoeding behoort tot de winst, tenzij er sprake is van blijvende arbeidsongeschiktheid. Dan is een schadevergoeding onbelast. Een schadevergoeding ter tijdelijke vervanging van gederfde winst is dus wel belast.

Materiële schade en immateriële schade

Materiële en immateriële schade liggen volgens het Hof in de privésfeer en niet in de ondernemingssfeer. Als de inspecteur van mening is dat vergoedingen in verband met deze schades belast zijn, dient de inspecteur aannemelijk te maken dat er een verband bestaat met de onderneming.

Hof acht schadevergoedingen onbelast

De schadevergoeding was toegekend vanwege een blijvende arbeidsongeschiktheid van de zzp’er, wat onder meer bleek uit het feit dat aantoonbaar was bewezen dat zij bepaalde werkzaamheden, die zij eerder wel deed, blijvend niet meer kon uitoefenen. Zij ontvangt hiervoor tot aan haar pensioen jaarlijks een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 10.000 van een verzekeraar. 

Ook kon de inspecteur niet aannemelijk maken dat de materiële schadevergoedingen, onder meer voor huishoudelijke hulp, en de immateriële schadevergoeding verband hielden met de onderneming. Hierdoor vielen de schadevergoedingen in de privésfeer.

Op grond van de feiten kwam het Hof tot het oordeel dat de gehele schadevergoeding van € 480.000 onbelast was.

Salderingsregeling

Juridisch

Houders van zonnepanelen kunnen nu nog de opgewekte energie verrekenen met de afgenomen energie. Deze zogenaamde salderingsregeling betekent op zonnige dagen voor energiebedrijven vaak een overschot aan energie, die kan worden weggestreept tegen vaak duurdere energie op dagen met minder zon. Om dit tegen te gaan wordt de salderingsregeling per 2027 afgeschaft. Houders van zonnepanelen krijgen dan voor teruggeleverde energie een vergoeding, waarvan de hoogte nu nog onbekend is.

Tweede Kamer wil garanties

Via een aantal amendementen heeft de Tweede Kamer garanties geëist die ervoor moeten zorgen dat het afschaffen van de salderingsregeling zo eerlijk mogelijk verloopt. De volgende amendementen zijn aangenomen:

Let op! Alle amendementen moeten nog door de Eerste Kamer worden goedgekeurd en zijn dus nog niet definitief.

Let op! Een deel van de bespaartips is gebaseerd op wijzigingen per 1 januari 2025 die wel al door de Tweede Kamer zijn aangenomen, maar waarover de Eerste Kamer nog op 17 december 2024 moet stemmen.

Gebruik uw vrije ruimte

Schenken

Als werkgever kunt u uw werknemers in de vrije ruimte van de werkkostenregeling belastingvrij vergoedingen of verstrekkingen geven. In 2024 kan dat tot 1,92% van uw loonsom tot € 400.000 en 1,18% daarboven. Heeft u nog ruimte over in 2024, gebruik dat dan nog dit jaar. Een eventueel restant kunt u namelijk niet doorschuiven naar 2025.

Let op! In 2025 is de vrije ruimte overigens iets hoger, namelijk 2% van uw loonsom tot € 400.000 en 1,18% daarboven.

Keer in 2024 nog dividend uit en/of stel dit deels uit naar 2025

Als u in 2024 dividend uitkeert, betaalt u over de eerste € 67.000 een tarief van 24,5%. Heeft u een fiscale partner, dan betaalt u samen over de eerste € 134.000 een tarief van 24,5%. Het kan verstandig zijn om van dit lagere tarief gebruik te maken en nog een dividenduitkering te doen van € 67.000 of € 134.000.

Boven deze bedragen bedraagt het tarief in 2024 33%. Dit hogere tarief daalt in 2025 naar 31%. Om die reden kunt u dividenduitkeringen hoger dan € 67.000 of € 134.000 misschien beter uitstellen tot 2025. U profiteert dan in 2025 tot € 67.804 (en fiscale partners gezamenlijk tot € 135.608) ook weer van het lage tarief van 24,5% en daarboven betaalt u 31% in plaats van 33%. 

Tip! Of een en ander in uw situatie verstandig is, betreft maatwerk. Neem voor meer informatie gerust contact op met onze adviseurs.

Verzoek ambtshalve vermindering en groene beleggingen in box 3

Binnen box 3 zijn het afgelopen jaar weer volop ontwikkelingen geweest. Zo leken onder meer de plannen voor een nieuw box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement iets concreter, maar ziet dat er na het negatieve advies van de Raad van State weer onzekerder uit. Verder oordeelde de Hoge Raad in juni 2024 dat de Belastingdienst ook in het huidige stelsel al uit moet gaan van werkelijk rendement als dat lager is dan het wettelijke forfaitaire stelsel. De uitwerking hiervan vindt pas plaats vanaf 2025. 

Het is wel belangrijk om vóór 1 januari 2025 een verzoek om ambtshalve vermindering van uw definitieve aanslag IB 2019 te doen als uw aanslag op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond én het werkelijke rendement in box 3 in dat jaar lager is dan het wettelijke forfaitaire rendement van box 3. Als u dat verzoek om ambtshalve vermindering niet doet, kunt u in 2025 namelijk geen beroep doen op het oordeel van de Hoge Raad uit juni 2024.

Verder kunt u in december wellicht nog nadenken over de aankoop van groene beleggingen. 
Hiervoor geldt een vrijstelling in box 3 en een extra heffingskorting. Hoewel de vrijstelling op 1 januari 2025 een stuk lager is dan in 2024  – rond de € 26.000 en voor fiscale partners gezamenlijk rond de € 52.000 – en de heffingskorting in 2025 nog maar 0,1% bedraagt (in 2024 nog 0,7%), leveren groene beleggingen toch nog een voordeel op. Dat is ook nog zo in 2026. 

Let op! Vanaf 2027 worden de vrijstelling en de extra heffingskorting afgeschaft.

Benut de in 2024 geldende schenkingsvrijstellingen

Wilt u in 2024 nog schenken, dan kunt u wellicht gebruikmaken van schenkingsvrijstellingen. Er is dan geen schenkbelasting verschuldigd. Voor schenkingen aan kinderen kunt u in 2024 gebruikmaken van een vrijstelling van € 6.663. Onder voorwaarden kunt u ook eenmalig gebruikmaken van een verhoogde vrijstelling voor kinderen tussen 18 en 40 jaar, welke in 2024 € 31.813 bedraagt. Schenkt u eenmalig voor een dure studie, dan is de verhoogde vrijstelling, onder voorwaarden, in 2024 zelfs € 66.268. Schenkt u in 2024 aan uw kleinkinderen, andere familieleden of derden, dan bedraagt de vrijstelling € 2.658. Bijkomend voordeel van een schenking die u in 2024 doet, is dat ook uw vermogen in box 3 op 1 januari 2025 daardoor lager is.

Koop een lijfrente

Met een lijfrente spaart u voor uw oude dag. Lijfrentepremies zijn onder strikte voorwaarden aftrekbaar. Daarbij gelden per jaar maximale bedragen die u kunt aftrekken. Deze maximale bedragen zijn afhankelijk van de hoogte van uw pensioentekort, uitgedrukt in uw jaarruimte en uw reserveringsruimte. De hoogte van uw maximale aftrek lijfrentepremie in 2024 kunt u berekenen met het hulpmiddel lijfrentepremie van de Belastingdienst of overleg daarover met onze adviseurs. 

Let op! Om de lijfrentepremie nog in 2024 af te trekken in uw aangifte inkomstenbelasting 2024 moet u de premie wel uiterlijk 31 december 2024 betaald hebben.

Naast het voordeel van de lijfrenteaftrek, zal door de betaling van de lijfrentepremie ook uw vermogen in box 3 op 1 januari 2025 lager zijn.

WBSO

Groeien

Via de WBSO krijgen werkgevers een tegemoetkoming in de kosten van innovatieve werkzaamheden. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de kosten van innovatie en van de vraag of het bedrijf een startende onderneming is of niet. U verrekent de toegekende tegemoetkoming met uw af te dragen loonheffing.

Wijziging percentages

Via het amendement wordt een wijziging van de percentages van de tegemoetkoming in de kosten voorgesteld. Er gelden verschillende percentages qua tegemoetkoming. Voor kosten tot € 350.000 geldt nu een percentage van 32%, voor het meerdere is dit 16%. Voorgesteld wordt vanaf 2025 voor kosten tot € 380.000 het percentage te verhogen naar 36%, voor het meerdere blijft het 16%. Verder geldt voor starters nu een percentage van 40% voor kosten tot € 350.000. Het voorstel is om dit te verhogen naar 50% voor kosten tot € 380.000. Zie onderstaande tabel.

Tarief     2024     2025
Tarief 1e schijf     32%     36%
Tarief 1e schijf starters     40%     50%
Grens 1e schijf     € 350.000     € 380.000 
Tarief 2e schijf     16%     16%

Let op! Wilt u vanaf 1 januari 2025 WBSO aanvragen, vraag dan uiterlijk 20 december 2024 deze WBSO aan. Vraagt u de WBSO later aan, dan start de aanvraagperiode op zijn vroegst op 1 februari 2025!

Geen voordeel zzp’er

Zzp’ers die zelf innovatief ondernemen, hebben in 2024 onder voorwaarden via de WBSO recht op een extra aftrek van de winst van € 15.551. Starters hebben hier bovenop recht op een extra aftrek van € 7.781, dus in totaal van € 23.332. Het amendement gaat niet over deze bedragen. Eind 2024 maakt het ministerie van Economische zaken de nieuwe bedragen voor 2025 bekend.

Financiering

Het amendement stelt ook voor een en ander te financieren door de Aof-premie (arbeidsongeschiktheidsfonds) voor werkgevers met 0,04% te verhogen. Met de verhoging is in totaal € 100 miljoen gemoeid.

Let op! De Eerste Kamer moet nog met de voorstellen akkoord gaan. Ze zijn dus nog niet definitief.

WW-premie

Sparen

De WW-premie (ook wel premie voor het Algemeen Werkloosheidsfonds, AWF) kan een lage of een hoge premie zijn. Kort samengevat betalen werkgevers die werknemers vaste contracten aanbieden de lage WW-premie, en werkgevers die flexibele contracten aanbieden de hoge WW-premie.

Er gelden nog meer voorwaarden. Zo mag de lage WW-premie worden toegepast voor loon uit een arbeidsovereenkomst die voldoet aan de volgende drie voorwaarden:

  1. de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd,
  2. de arbeidsovereenkomst is schriftelijk vastgelegd, en
  3. de arbeidsovereenkomst is geen oproepovereenkomst.

Herzien van lage premie naar hoge premie

In bepaalde situaties moet de lage WW-premie achteraf alsnog met terugwerkende kracht worden herzien naar de hoge WW-premie. Dit is bijvoorbeeld het geval als een werknemer met een arbeidscontract van minder dan 35 uur per week in het kalenderjaar meer dan 30% meer uren verloond krijgt dan in het arbeidscontract staat. Dit kan gebeuren als een werknemer veel overwerk verricht ten opzichte van de contracturen.

Tip! Bij een arbeidscontract van 35 uur of meer per week, geldt deze herzieningsregeling niet.

Let op! Er kunnen nog andere redenen zijn om de lage WW-premie alsnog te herzien naar de hoge WW-premie, bijvoorbeeld als een nieuwe werknemer binnen twee maanden ontslag neemt of wordt ontslagen.

Urennorm van 35 uur naar 30 uur

De urennorm waarbij herziening van de lage naar de hoge WW-premie in 2024 plaatsvindt, is minder dan 35 uur per week. Vanaf 2025 is deze urennorm 30 uur of minder per week.

Vanaf 2025 kan herziening daarom alleen nog plaatsvinden als een werknemer met een arbeidscontract van 30 uur of minder per week in het kalenderjaar meer dan 30% meer uren verloond krijgt dan in het arbeidscontract staat.

Let op! De verlaging naar 30 uur of minder per week geldt pas vanaf het jaar 2025. Voor de herziening over het jaar 2024, die over het algemeen begin 2025 plaatsvindt, heeft u dus nog te maken met de grens van minder dan 35 uur per week.

Ingrijpend en complex

Geld

De Raad van State oordeelt dat het voorstel voor het nieuwe box 3-stelsel op basis van het werkelijke rendement ingrijpende gevolgen heeft voor zowel burgers als de Belastingdienst. Het voorstel leidt tot slechtere dienstverlening aan burgers, beperktere mogelijkheden om vooraf overleg te hebben met de Belastingdienst en onvoldoende toezicht op de naleving van de wetgeving. Bovendien wordt het nieuwe box 3-stelsel veel complexer.

Alternatieve denkrichting: toch een forfaitair stelsel?

De Raad van State adviseert de regering daarom om de vormgeving van het box 3-stelsel te bezien. Daarbij worden een aantal alternatieve denkrichtingen meegegeven. Zo wijst de Raad van State erop dat de mogelijkheden voor een forfaitair box 3-stelsel door de arresten van de Hoge Raad weliswaar ingeperkt zijn, maar binnen de grenzen van de jurisprudentie van de Hoge Raad en het EHRM nog steeds mogelijk. Gedacht kan worden aan een forfaitair stelsel gebaseerd op laagrisico-rendementen of met een tegenbewijsregeling.

Vermogenswinstbelasting

De Raad van State geeft aan dat een stelsel op basis van een vermogenswinstbelasting waarschijnlijk op meer maatschappelijk draagvlak kan rekenen dan de nu voorgestelde vermogensaanwasbelasting.

Budgettaire opbrengsten

Als gekozen zou worden voor een vermogenswinstbelasting zullen er waarschijnlijk extra belastinginkomsten nodig zijn. De Raad van State beschrijft ook hiervoor alternatieve denkrichtingen, zoals een bredere vermogensbelasting voor vermogen uit box 1, 2 én 3, het ook in beschouwing nemen van de belastingdruk op vermogen in box 1 en 2 en aanpassingen in de schenk- en erfbelasting.

Let op! Het advies van de Raad van State gaat over het nieuwe box 3-stelsel waarvan de beoogde ingangsdatum 1 januari 2027 was. Dit advies gaat dus niet over het huidige box 3-stelsel of het verder rechtsherstel op dit huidige box 3-stelsel op basis van uitspraken van de Hoge Raad van medio 2024 als het werkelijke rendement lager is.

Voor een werkgever, ofwel opdrachtgever, is het van belang om na te gaan of er wel sprake is van echte zelfstandigheid of dat er sprake is van schijnzelfstandigheid. Een zzp’er die achteraf toch werknemer blijkt te zijn, kan voor de opdrachtgever namelijk flink in de papieren lopen.

Beoordeling arbeidsrelatie

Handtekening

In de jurisprudentie is invulling gegeven aan de vraag wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Ingevolge de wet (artikel 7:610 BW):

Ten aanzien van het gezagscriterium heeft de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest verduidelijkt dat de rechter ook mag kijken of het werk dat wordt verricht ‘organisatorisch is ingebed’ in de organisatie en daarmee behoort tot de normale bedrijfsarbeid van de onderneming van de werkgever. Dat betreft  echter slechts een van de in aanmerking te nemen omstandigheden. Er moet holistisch worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval. Van belang kunnen onder meer zijn:

Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen. Denk hierbij aan bijvoorbeeld het verwerven van een reputatie, acquisitie, fiscale behandeling, het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.

Nieuwe wetgeving: gezagscriterium

In het najaar van 2023 is er een internetconsultatie geweest van het wetsvoorstel ‘Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’. Deze wet beoogt de schijnzelfstandigheid op te lossen. Schijnzelfstandigheid ontstaat met name vanwege onduidelijkheid over de invulling van het gezagscriterium. Het wetsvoorstel streeft naar een verduidelijking van dit gezagscriterium in artikel 7:610 BW. 

Volgens het conceptwetsvoorstel was sprake van gezag wanneer (abc-toets):
a. de arbeid wordt verricht onder werkinhoudelijke aansturing door de werkgever; of
b. de arbeid of de werknemer organisatorisch zijn ingebed in de organisatie van de werkgever; 
c. de werknemer de arbeid niet voor eigen rekening en risico verricht.

ABC’tje vervangen door WZOP-toets

Inmiddels is het wetsvoorstel eind juni 2024 in aangepaste vorm voor advies naar de Raad van State gezonden. Het ABC’tje heeft plaatsgemaakt voor de WZOP-toets, waarbij W staat voor werknemer, Z voor zelfstandige en OP voor ondernemerschap.

Werd in het conceptwetsvoorstel van oktober 2023 nog onderscheid gemaakt tussen indicator A (werkinhoudelijke aansturing) en indicator B (organisatorische inbedding), spreekt het nieuwe voorstel alleen nog van indicator W (werknemer). 

Om te kunnen spreken over een werknemer kan gekeken worden naar de volgende indicatoren:

Opvallend is dat de indicator ‘de werkzaamheden behoren tot de kernactiviteit van de organisatie’ in het nieuwe toetsingskader niet meer zelfstandig terugkomt.

Indicatoren die wijzen op werken als zelfstandige binnen de arbeidsrelatie:

Kenmerken die wijzen op ondernemerschap van de persoon (algeheel ondernemerschap) van de werkende voor soortgelijke werkzaamheden:


Let op! Dit laatste is alleen van belang als niet duidelijk is of iemand als werknemer of als zelfstandige moet worden aangemerkt.

Tevens wordt er in een nieuw wetsartikel voorgesteld dat er op basis van een bepaald uurloon vastgesteld kan worden dat er wel of geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Wanneer een werkende minder dan € 33,00 – bedrag wordt periodiek geïndexeerd – verdient, is het vermoeden dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het rechtsvermoeden kan worden ingeroepen door de werkende (of diens vertegenwoordiger). Het gaat hierbij om een weerlegbaar rechtsvermoeden. Dit betekent dat er niet automatisch een arbeidsovereenkomst ontstaat, maar de werkende kan zich in geval van een tarief onder de norm wel op het rechtsvermoeden van arbeidsovereenkomst beroepen en gemakkelijker een arbeidsovereenkomst opeisen (bij de eigen werkgever en desnoods via de civiele rechter). Het is dan aan de werkgever om dat rechtsvermoeden te ontkrachten.

Schijnzelfstandigheid en de handhaving hierop

Een schijnzelfstandige is iemand die door zichzelf en zijn opdrachtgever als zzp’er wordt aangemerkt, terwijl deze persoon in werkelijkheid werknemer is.
Vanaf 1 mei 2016 geldt de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA). In verband met politieke druk, voortkomend uit in de praktijk bestaande onzekerheid over de toepassing van deze wet, is de handhaving op schijnzelfstandigheid door de Belastingdienst opgeschort tot het moment waarop bepaalde knelpunten zijn opgelost. De opschorting duurt tot 1 januari 2025. Dit betekent dat de Belastingdienst opdrachtnemers en opdrachtgevers tot uiterlijk 1 januari 2025 geen boete of naheffing zal opleggen.

Kwaadwillenden

Er is nu wel sprake van een zogenaamd handhavingsmoratorium. Dit moratorium houdt in dat de Belastingdienst aanwijzingen geeft als er volgens hen sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar alleen naheft in uitzonderlijke gevallen van kwaadwillendheid. 

De Belastingdienst heeft nu al de mogelijkheid ‘kwaadwillenden’ te beboeten. Deze term ziet op de opdrachtgever of opdrachtnemer die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laat ontstaan of voortbestaan, omdat hij weet – of had kunnen weten – dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking (en daarmee een oneigenlijk financieel voordeel behaalt en/of het speelveld op een oneerlijke manier aantast). De Belastingdienst handhaaft in alle gevallen van kwaadwillendheid. De Belastingdienst kan handhaven bij kwaadwillenden als zij de volgende drie criteria alle drie kan bewijzen:

  1. Er is sprake van een (fictieve) dienstbetrekking.
  2. Er is sprake van evidente schijnzelfstandigheid.
  3. Er is sprake van opzettelijke schijnzelfstandigheid.

De Belastingdienst legt dus niet meteen een correctieverplichting op, maar de opdrachtgever moet wel de aanwijzingen opvolgen door ofwel de afspraken met de zzp’er zodanig aan te passen dat er geen sprake meer is van een arbeidsovereenkomst, ofwel door de werkzaamheden van de zzp’er als dienstbetrekking te laten verwerken in de loonaangifte. Hiervoor krijgt de opdrachtgever meestal drie maanden de tijd. Worden de aanwijzingen niet of niet voldoende opgevolgd, dan volgt een correctieverplichting en boete vanaf het moment van het geven van de aanwijzing.


Let op! Vanaf 1 januari 2025 gaat de Belastingdienst uiteindelijk (weer) handhaven op schijnzelfstandigheid. Deze keer gaat dat echt gebeuren. Het zogenaamde handhavingsmoratorium komt per genoemde datum te vervallen. Risicosectoren zoals de zorg, de kinderopvang, de bouw en het onderwijs zijn al extra gewaarschuwd. De Belastingdienst kan dan naheffen en boetes opleggen in situaties waarin er sprake is van een arbeidsovereenkomst, waarbij door de Belastingdienst gekeken wordt naar de criteria van het Deliveroo-arrest van de Hoge Raad.

Overgangsregeling handhavingsmoratorium

Het kabinet heeft begin september 2024 aangekondigd dat er een overgangsregeling komt: een jaar waarin werkgevers en werkenden nog geen vergrijpboete krijgen als zij kunnen bewijzen dat zij stappen zetten tegen schijnzelfstandigheid. Het kabinet heeft dit besluit genomen, omdat vanuit de markt is gevraagd om duidelijkheid over het opheffen van het handhavingsmoratorium, zodat men zich hierop kan voorbereiden. Bijkomend punt is dat de nieuwe wet op zijn vroegst pas kan ingaan op 1 januari 2026.

In de praktijk betekent het opheffen van het handhavingsmoratorium dat de Belastingdienst tijdens controles naheffingen kan opleggen als er binnen bedrijven en organisaties sprake is van schijnzelfstandigheid. Wanneer een bedrijf of organisatie niet aan de regels voldoet kan een naheffing tot maximaal 5 jaar terug worden opgelegd. De Belastingdienst kan alleen met terugwerkende kracht corrigeren tot 1 januari 2025, de datum van de opheffing.

Ook is aangegeven dat  de Belastingdienst geen modelovereenkomsten meer gaat goedkeuren, omdat modelovereenkomsten geen zekerheid vooraf kunnen geven over het werken buiten dienstverband. Dit hangt namelijk af van hoe er in de praktijk wordt gewerkt, niet van wat er in een contract staat.

De lopende modelovereenkomsten kunnen nog wel worden afgemaakt tot de einddatum van de overeenkomst.

Risico’s opdrachtgever

Als achteraf sprake blijkt te zijn van een arbeidsovereenkomst, dan loopt de opdrachtgever het risico van het betalen van (achterstallige loonbelasting), verlof, vakantietoeslag, premies werknemersverzekeringen en het werkgeversdeel in de pensioenpremie. Daarnaast kan een boete worden opgelegd met een terugwerkende kracht van vijf jaar.

Risico’s zzp’er

Niet alleen de opdrachtgever loopt een risico als achteraf de situatie anders blijkt te zijn. Ook zijn er risico’s voor de zzp’er. Denk aan een controle door de Belastingdienst van zijn aangifte inkomstenbelasting. Als de Belastingdienst hem niet aanmerkt als zzp’er, zal hij de aangifte corrigeren. Dit heeft als gevolg dat de aangegeven winst als loon wordt aangemerkt, waardoor bijvoorbeeld de zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling vervallen.

Uit te voeren acties

Het is van belang nu al alert te zijn op het werken met zzp’ers. Daarvoor is het van belang de gemaakte afspraken en alle feiten en omstandigheden in kaart te brengen om vervolgens op basis van de aandachtspunten uit het Deliveroo-arrest te beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Tip! Als dat het geval is, dan is het van belang te kijken of de afspraken en werkwijze zodanig kunnen worden aangepast dat er geen sprake van een arbeidsovereenkomst meer is. Dan kan het handig zijn gebruik te maken van modelovereenkomsten die zijn beoordeeld door de Belastingdienst.

Tip! Bekijk of het mogelijk is om als opdrachtgever de zzp’er een dienstverband aan te bieden indien u dit beiden een wenselijke situatie lijkt.

Werkhervattingskas (Whk)

Computer

De Werkhervattingskas (Whk) is een werknemersverzekering waarvoor een werkgever een premie moet afdragen. Alle middelgrote en grote werkgevers ontvangen eind november de beschikking gedifferentieerde premie Whk 2025. De hoogte van de premie hangt af van de instroom van werknemers in de ZW en WGA. 

Controle

Het advies is om deze beschikking goed te controleren. Fouten in de beschikking kunnen namelijk van invloed zijn op de hoogte van de premie. Zo kunnen bijvoorbeeld verkeerde loonsommen zijn gebruikt, uitkeringslasten ten onrechte aan u zijn toegerekend of bedragen van de uitkeringslasten onjuist zijn. Ook bij een overname van een onderneming, is het belangrijk om te controleren of dat goed verwerkt is.

Instroomlijsten

Voor het controleren van uitkeringslasten op de beschikking kan het nodig zijn om instroomlijsten bij de Belastingdienst op te vragen. De Belastingdienst stuurt de lijsten meestal binnen één week, maar uiterlijk binnen zes weken na uw aanvraag.

Tip! Uiteraard kunnen onze adviseurs u van dienst zijn bij het controleren van de beschikking Whk. Ook  kunnen zij de instroomlijsten  voor u opvragen, als u hen daarvoor machtigt. Neem hiervoor contact met ons op.

Bezwaar

Klopt de beschikking Whk niet, dan kunt u in bezwaar komen. Dit moet wel binnen zes weken na dagtekening van de beschikking (welke waarschijnlijk 23 november 2024 is). U kunt, in afwachting van de instroomlijsten, ook eerst pro-forma in bezwaar (dat is een bezwaar zonder nadere motivatie). De Belastingdienst verleent u, na ontvangst van de instroomlijsten, nader uitstel van deze motivatie tot en met 30 april 2025.

Let op! Motiveer in ieder geval vóór 1 mei 2025 het pro-forma bezwaar. Doet u dat later, dan verklaart de Belastingdienst uw bezwaar ongegrond.

Mededeling

Voor kleine werkgevers is de premie afhankelijk van de sector waarin zij werkzaam zijn. Zij ontvangen daarom geen beschikking Whk, maar alleen een mededeling van de premie van de Belastingdienst. Deze mededelingen bevatten vaste percentages waar u niet tegen in bezwaar kunt komen.

Rekenhulp

Op de website van het UWV is een rekenhulp opgenomen waarmee u de gedifferentieerde premies WGA en ZW-flex voor 2025 kunt berekenen.